Haarlem, 30 januari 2010.
'Vrank en Vrij'
Planetoïde nummer 27657 draagt voortaan de naam Berkhey. Daarmee bewijzen sterrenkundigen eer aan de arts, natuuronderzoeker en
dichter dr. Joannes le Francq van Berkhey, lector in de natuurlijke historie aan de Universiteit Leiden, 1773-1795.
Le Francq van Berkhey schreef onder andere de negendelige encyclopedie Natuurlijke Historie van Holland, die nog steeds geldt
als hét naslagwerk voor de botanie, geologie, topografie en culturele geschiedenis van Nederland in de achttiende eeuw.
De vernoeming geschiedde door de Amerikaanse astronoom van Nederlandse afkomst Tom Gehrels, op voordracht van de Haarlemse wetenschapsjournalist Carl Koppeschaar. De Internationale Astronomische Unie (IAU) heeft het voorstel tijdens Volle Maan op 30 januari bekrachtigd.
Planetoïde (27657) Berkhey beweegt zich op een afstand van 238 miljoen tot 436 miljoen kilometer van de zon in de ruimte tussen de planeten Mars en Jupiter. Een planetoïde bestaat meestal uit rotsachtig materiaal en kan verschillen in omvang van een kleine kei tot een heuse miniplaneet met een diameter van 1000 kilometer. De diameter van planetoïde Berkhey bedraagt naar schatting 3,7 kilometer. De naar de medicus en dichter vernoemde ruimterots draait in 3,39 jaar om de zon.
Officiële beschrijving:
(27657) Berkhey = 1974 PC
Discovered 1974 Aug. 12 by T. Gehrels at Palomar.
Joannes le Francq van Berkhey (1729-1812) was a famous Dutch physician, biologist and naturalist noted for his Natural History of Holland. He was considered an excellent poet for his time. The name was suggested by C.E. Koppeschaar.(M.P.C. 68447 2010 Jan. 30)
In een 'Noodig berigt aan den lezer' verklaart Berkhey waarom het zo lang heeft geduurd voordat het vervolg van zijn encyclopedie verscheen: de rampspoed des vaderlands, bestaande in oorlog, tweedracht en partijschap hadden de boekverkopers huiverig gemaakt om grote en dure werken uit te brengen. En een duur boek was het. Alleen al het deel dat in 1805 verscheen, kostte 10 gulden, wat vier keer zo duur was als een gewoon boek van een vergelijkbare omvang. De grootste en duurste plaat (kosten 2 stuivers, en daarbovenop nog 8 stuivers voor het kleuren) illustreert Berkhey's tweede hoofdstuk ‘Handelende over de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het rundvee, mitsgaders derzelver geslachtsrekening’. Op deze 'geslachtsplaat' wordt geïllustreerd hoe één koe in tien jaar 143 nakomelingen kan hebben, en wel 'Eigen kinderen 10, Kleinkinderen 36, Klein-kleinkinderen 56, Over-klein-kleinkinderen 35, Bed-over-klein-kleinkinderen 6, is dus 143 Beesten'.
Bij het tweede eeuwfeest van Leidens Ontzet op 4 oktober 1774 droeg hij in de Gasthuiskerk aan de Breetstraat (thans de Waalse kerk) zijn dichterlijke redevoering of retorische dichtwerk Het verheerlijkt Leyden voor. De menigte volgde ademloos de pathetische bewoordingen en dramatische gebaren waarmee Berkhey de lotgevallen van zijn stad ten tonele voerde. De door hem voorgedragen gruwelen die de bevolking van Leiden tijdens de Spaanse belegering moest ondergaan, werden door kapelmeester Vermeulen ingeleid met een Spaanse oorlogsmars, waarbij de luisteraars de schrik om het hart sloeg. Toen Berkhey aan het eind van zijn voordracht was, stroomden bij jong en oud de tranen uit de ogen van pure vaderlandsliefde, wat op de dichter zelf een grote indruk maakte. Het hele gebeuren sloeg zozeer aan dat divere tijdgenoten lofdichten op hem schreven.
Verguisd
Berkhey leidde een moeilijk, niet zelden kommervol bestaan. Hij was de zoon van de Leidse
wolhandelaar Evert le Francq. Op eenjarige leeftijd verliest hij zijn vader. Hij gaat met zijn moeder bij zijn grootvader
Jan Berkhey wonen, wiens naam hij vervolgens ook aanneemt. Jan Berkhey was kunsthandelaar. Zijn
kleinzoon, die voortdurend tekeningen en prenten onder ogen kreeg, beoefent zich aanvankelijk
ook in de tekenkunst. Joannes krijgt echter ook de smaak te pakken van de ontleedkunde en de
natuurlijke historie en gaat studeren. In 1761 wordt hij geneesheer en promoveert. In Amsterdam
vindt hij kennelijk geen geluk. Hij keert terug naar zijn geboortestad en wordt tolmeester
aan de Leidsche Vaart.
In 1764 geeft Joannes le Francq van Berkhey zijn eerste gedicht uit. Het is een treurspel, genaamd Claudius Civilis, Hersteller der Bataafsche Vrijheid. Hij wordt lid van dichtgenootschappen. Als hij in 1774 Het Verheerleijkt Leiden voordraagt, lijkt zijn kostje gekocht. De voordracht en de uitgave van dit stuk worden met geestdrift toegejuicht en bewonderd. Na het uitspreken van de redevoering is het ‘een verrukkend tooneel te zien, hoe sterken indruk zulks gemaakt had: aller monden juichten des redenaars lof, en ieder verspreidde denzelven langs de straten, des gansch Leyden wedergalmde’. De uitgave gaat verzeld van lofdichten, die hem op de buitensporigste wijze worden toegezwaaid.
Berkhey behaalde in 1773 de eerste gouden medaille, die door enig Hollands dichtgenootschap, en wel het Haagse, was uitgeloofd voor zijn De Lof der Dankbaarheid. Als hij in 1782 zijn Zeetriumph der Bataafsche Vrijheid uitgeeft, is het aantal intekenaren groter dan enig Nederlands werk ooit tevoren.
De grote Nederlandse dichter Willem Bilderdijk (1756-1831), schrijft in zijn Lijkgedachtenis:
Berkhey! wij volgen u, wij hangen aan uw klanken!Door alle lofuitingen aan zijn adres wordt Berkhey als door wierookdamp verstikt. Hij is een felle oranjeklant en daarmee een doodsvijand van de patriotten. Het ene na het andere hekeldicht laat hij het licht zien. Onder zijn lijfspreuk Vrank en Vrij geeft hij ongezouten zijn mening over de politiek van zijn tijd te kennen. In 1776 schrijft de Leidse professor Schultens aan zijn vriend Van Goens met het oog op Berkhey: "De man is en blijft een Jan Vlegel. Ik ken weinig menschen, bij wien verwaandheid, nijd en wraakzucht sterker heerschen .,.. Bij een dollen ijver voor Oranje voegt de haat tegen de Remonstranten niet kwaalijk..."
Hef aan! ons zwakke riet verstomt voor uwe Luit,
Uw Dichtvuur schittert niet, van de echte Hemelspranken,
Maar vlamt, en bruischt, en knalt en barst ten boezem uit.
Berkhey krijgt steeds meer politieke vijanden. Hij wordt bekogeld met eieren en regelmatig worden zijn ramen ingegooid. Maar hij blijft strijdlustig. Zelf zegt hij met het oog op zijn tegenstanders:
Dit volkje weet het wel; men kent my; ik ben driftig;
Ik vat de pen gaauw op...
Wanneer tussen 1783 en 1787 de strijd tusschen de partijen feller wordt, weert Berkhey zich uit alle macht. Tal van polemische geschriften vloeien uit zijn pen, ter verdediging van het oude of als aanval op het nieuwe. Zijn tegenstanders sparen hem niet; het regent pamfletten, spotverzen en schimpliedjes; de aanvallen op de felle prinsgezinde en voorstander van het oude zijn gemengd met grove en vuile personaliteiten en beschuldigingen, waarin waar en onwaar moeilijk te scheiden zijn.
Met de oprichting van een patriotisch vrijkorps stijgt de politieke temperatuur te Leiden tot kookhitte. Berkhey werpt bij een academische plechtigheid zijn toga af om smalende Patriotse studenten tot een vuistgevecht uit te dagen. De ene na de andere rechtszaak wordt tegen Berkhey aangespannen en zelf spant hij er ook heel wat aan. In 1795, met de inval van de Franse legers en de vlucht van stadhouder Willem V naar Engeland, verliest hij ook zijn lectoraat. Dit brengt hem nagenoeg tot de bedelstaf.
In 1807 vindt de Leidse buskruitramp plaats. Bij de ramp vallen 151 doden en ruim 2000 gewonden. Circa 220 woningen worden compleet verwoest of moeten onbewoonbaar worden verklaard. Ook Berkhey's huis aan de Koegracht stort in en hij moet uit het puin bevrijd worden.
Koning Lodewijk Napoleon is na 5 uur al op de plek van de ramp; hij blijft ruim een dag. Hij wil Leiden helpen, en stelt duizenden soldaten aan om Leiden op te bouwen. Deze soldaten waren eigenlijk bedoeld om te waken op het strand voor een Engelse invasie. Uit zijn privévermogen stelt de koning 30.000 gulden beschikbaar voor het door hem opgerichte rampenfonds, een aanzienlijk bedrag voor die tijd. Leiden wordt hierbij ook kwijtgescholden van belasting voor de komende tien jaar (t/m 1817). Hij geeft bakkers van de naburige stad Delft opdracht broden voor de getroffen inwoners van Leiden te bakken, en stuurt zijn hofchirurg naar Leiden. Ook laat hij Paleis Huis ten Bosch tot een noodhospitaal maken. Berkhey verblijft hier in ieder geval tot 1809. Hij schrijft daar Oud Hollands vriendschap, dankbaar aan Neerlands kroost, tot Leydens troost, waarvan hij een luxe exemplaar met opdracht als dank aan de koning overhandigt: "Eerbiedig toegeheiligt door Joannes Le Francq van Berkhey. Aet. 80' (=1809)".
Als Berkhey in 1812 sterft, schrijft Bilderdijk een triest lijkdicht:
Geen hand, hoe dier verplicht
aan zijn Bataafsche zangen,
Bracht bloem, of telgj' of loof,
op 's Grijzaarts grafgesteent.
Pas in 1842, als alle politieke kwesties vergeten zijn, word Berkhey toch weer gewaardeerd vanwege zijn grote verdiensten en wordt een gedenksteen in de Hooglandse kerk bevestigd.
Tekst en diverse foto's: Carl Koppeschaar
Terug naar ASTRONET's home page