• 400 jaar VOC
  • Ruim driehonderd jaar bleef Nederland de baas...


    COXINGA JOEG DE HOLLANDERS VAN FORMOSA

    Hij droeg zijn haar in een lange, glanzend zwarte staart. Voor de Hollandse regenten reden om hem te bestempelen als een verwijfde Chinese piraat. Wat een vergissing! Kuo Hsing Ye, alias Coxinga, was een geduchte vrijheidsstrijder en een man van eer. In het huidige Taiwan wordt zijn naam nog altijd met respect uitgesproken.

    Staatsieportret van Coxinga (1624-1662).
    “Jullie Hollanders zijn verwaande kwasten. In plaats van mijn genade aan te nemen, riskeren jullie liever je nek. Hoe komen jullie zo hoogmoedig om te denken met slechts een handjevol op te kunnen tegen mijn enorme overmacht? Zagen jullie dan niet hoe een van jullie schepen - waarop jullie altijd zo trots zijn en waarmee jullie zoveel wonderen denken te verrichten - door mijn jonken in brand geschoten werd? Daarna zijn jullie andere schepen gevlucht. Op het land ging jullie kapitein Pedel met al zijn manschappen ten onder. Moet ik nóg een demonstratie geven? Dan laat ik Fort Provintia wel bestormen. Dat zullen mijn mannen verbrijzelen, zodat geen steen meer op de andere blijft. Als ik mijn macht aanwend, kan ik zelfs hemel en aarde laten omkeren. Daarom: bedenk snel wat jullie willen doen of laten!"

    Het is 3 mei 1661 en met gebogen hoofden luisteren de Nederlandse gezanten naar de schampere woorden van Coxinga. Deze laatste, door de VOC (Verenigde Oostindische Compagnie) bestempeld als een 'ordinaire piraat' die het had voorzien op de Hollandse bezittingen op Formosa, haalde zoveel mogelijk voordeel uit de vernederende situatie. Eerst had hij zijn bezoekers al een flinke poos laten wachten. Als reden liet hij opgeven dat hij zijn haar nog moest kammen. Dat droeg hij kennelijk zo lang, dat de gezanten ruim de tijd kregen om zijn legermacht in ogenschouw te nemen. Pas nadat ze de ene na de andere afdeling keurtroepen aan zich voorbij hadden zien trekken, werden ze toegelaten tot de bevelhebberstent. Daar, omringd door zijn generaals, zat Coxinga achter een tafeltje.

    "Doorluchtige en wijdberoemde Vorst," fleemden de gezanten, terwijl ze een zwierige buiging maakten met hun hoed in de hand: "Frederick Coyett, die door de gouverneur-generaal en Raad van Indië in Batavia is aangesteld tot gouverneur van Formosa, laat Uwe Hoogheid zeer vriendelijk groeten. Onze gouverneur had u van harte elders en onder andere omstandigheden ontmoet. Maar aangezien u op zo'n onverwachte wijze op onze kusten bent geland, onze forten heeft aangevallen en thans heel Formosa opeist, is hij hoogst verwonderd. Wat hebben wij gedaan dat uw misnoegen opwekt? Hebben wij niet steeds vriendschappelijke betrekkingen onderhouden met uw vader? Misschien heeft onze gouverneur uw brief van gisteren niet goed begrepen? Dat is dan te wijten aan het gebrek aan bekwame tolken. Daarom heeft hij ons opgedragen u nogmaals om tekst en uitleg te verzoeken. Daarbij vraagt hij u beleefd de oude vriendschap tussen de Compagnie en Uwe Hoogheid te willen herstellen."

    Hollandse zuinigheid

    Het waren mooie, zorgvuldig gekozen woorden, bedoeld om stroop te smeren en tijd te rekken. Want al veel langer hadden de Nederlanders op Formosa een aanval van Coxinga verwacht. Frederick Coyett had er bij zijn superieuren in Batavia zelfs op aangedrongen het eiland verder te versterken. Maar de bewindvoerders van de Compagnie waren voorstanders van de spreekwoordelijke Hollandse zuinigheid. Ze dachten er niet aan om geld te steken in het aanleggen van nog meer verdedigingswerken. In plaats daarvan kreeg Coyett het verwijt te horen dat hij ook met de huidige bezetting moest opkunnen tegen dat 'stelletje verwijfde Chinese piraten'.

    Frederick Coyett (1615-1687) voer in dienst van de VOC naar Indië. In 1647 werd hij benoemd tot opperhoofd van de factorij Decima in Japan en in 1656 tot goeverneur van Formosa. Na de overgave van Formosa, werd Coyett van landverraad beschuldigd.
    Maar de regering in Batavia had zich schromelijk vergist. Coxinga was helemaal niet 'verwijfd'. Hij mocht zijn haar dan in een lange, glanzend zwarte staart dragen, maar hij was een geducht strateeg en vechter. En piraat was hij evenmin, wél een in het nauw gebrachte vrijheidsstrijder. In zijn strijd tegen de oprukkende Tartaren uit Mantsjoerije moest hij vluchten van het vasteland van China. Het eiland Formosa had hij nodig als een nieuwe uitvalsbasis voor zijn schepen. De Hollanders wilde hij ongehinderd laten vertrekken. Maar die wilden daar niets van weten en gaven de voorkeur aan een gevecht.

    Vandaar de schampere taal van Coxinga. "De Compagnie moet niet denken dat ze te maken heeft met de een of andere Indische prins of potentaat, met wie ze allerlei verdragen kan sluiten. Ik ken namelijk die verdragen: ze duren slechts zolang als het voor de Compagnie van belang is. Maar zodra er meer winst kan worden behaald, geldt de geveinsde vriendschap niet meer. Niets wordt dan nagelaten om iemands kop in een strik te duwen," aldus Coxinga.

    Coxinga: wat een rare naam eigenlijk voor een Chinees. En hoe kwam die man zo scherpzinnig dat hij de praktijken van de VOC zo goed doorhad? Bij zijn geboorte heette Coxinga nog gewoon Tsjeng Sin. Hij kwam op 14 juli 1624 ter wereld in het Japanse kustplaatsje Hirado (niet ver van Nagasaki). Zijn vader, Tsjeng Tsji-loeng, was daar boekhouder en later compagnon van de Chinese reder Li Han. Ook was Tsjeng Tsji-loeng bij de Portugezen als tolk in dienst geweest. Bij hen was hij bekend onder zijn christelijke doopnaam Nicholas Iquan. Hij was getrouwd met een Japanse, die stamde uit de Tagawa-familie.

    Nicholas Iquan was wél een regelrechte zeeschuimer. Door zijn compagnonschap met de reder controleerde hij een grote handelsvloot. Die hield zich net zo makkelijk bezig met piraterij en met het zogenaamd 'beschermen' van andere schepen. Door deze praktijken werd Iquan zo machtig, dat de in die tijd regerende, maar sterk verzwakte Ming-dynastie hem een officiële titel verleende. Voortaan mocht hij zich 'Admiraal, belast met de bestrijding van de piraterij' noemen. Dankzij die titel werd Iquan de feitelijke heerser over de kustprovincie Foekien (Fujian).

    Klassieke opleiding

    Wanneer Tsjeng Sin zeven jaar oud is, laat zijn vader hem naar China overkomen. Daar krijgt hij een klassieke opleiding. Op zijn vijftiende slaagt hij voor het examen van 'bloeiend talent'. Dat opent voor hem de mandarijnenloopbaan. Hij studeert verder aan de Keizerlijke Academie in Nanking en wordt op zijn 21ste benoemd tot commandant van de garde, met de titel van graaf. Later klimt hij op tot markies en hertog. De keizer verleent hem ook een nieuwe voornaam: Tsj'eng-koeng. Dat betekent zoveel als 'succes'. Ook krijgt Tsjeng Tsj'eng-koeng een erenaam: Kuo Hsing Ye. Dat wil zeggen: 'heer, die de keizerlijke familienaam draagt'. Het is deze erenaam die door de Hollanders wordt verbasterd tot 'Coxinga'.

    Twaalf jaar lang verdedigt Coxinga het verzwakte China tegen de binnenvallende Mantsjoehorden. Dan wordt de keizer gevangen genomen. Zijn vader loopt over naar de winnende Mantsjoes, in de hoop zo zijn 'kustrepubliek' te kunnen behouden. De Mantsjoes wantrouwen hem echter en laten hem in Peking onthoofden. Coxinga's moeder pleegt daarop zelfmoord. Daardoor raakt Coxinga zo verbitterd, dat hij zweert wraak te zullen nemen. Hij sluit zich aan bij Ming-troonpretendent prins Tsjoe. De prins en hij proberen van twee kanten het Mantsjoegebied in de tang te nemen.

    In 1658 staat Coxinga's leger voor Nanking. Als het bericht komt dat Tsjoe's leger is verslagen en dat de prins zelf is gewurgd, breekt er echter verwarring uit onder zijn troepen. Coxinga en zijn getrouwen moeten daarom vluchten naar het eilandje Amoy. De Mantsjoes branden het kustgebied plat. Zo kan hij hij zich niet meer op het vasteland bevoorraden. Helemaal alleen staan Coxinga en zijn metgezellen nu tegen de rest van China. Omdat ook Amoy op de lange duur niet veilig lijkt, wordt het besluit genomen verder terug te trekken naar Formosa. Van daaruit kan het Chinese vasteland beter worden bedreigd. Zo landt Coxinga op 16 maart 1661 in de buurt van Fort Zeelandia, niet ver van de huidige kustplaats Tainan.

    Dwangarbeid

    Vóór die tijd had Formosa nauwelijks de belangstelling gehad van China. Met uitzondering van enkele vestigingen aan de kust werd het binnenland ook niet bevolkt door Chinezen maar door Maleiers. In 1622 landden de VOC-schepen op de Pescadores vlakbij Formosa. Bij Pei-hoe werd een fort gebouwd. Geheel volgens de VOC-politiek in die tijd, werden Chinezen daarbij als dwangarbeiders aan het werk gezet. Als 'straf' voor de dood van 17 Hollandse zeelieden, die door een Chinese kaper waren vermoord, kregen zij niet meer dan een pond rijst per dag te eten. Van de vijftienhonderd Chinezen stierven er dan ook dertienhonderd. Pei-hoe moet een eerste vernietigingskamp zijn geweest.

    Met de bouw van het fort wilde de VOC een eerder door China geweigerde handelsovereenkomst afdwingen. Dat lukte, want door telkens Portugese en Spaanse schepen op weg naar Macau en de Filippijnen aan te vallen, zakte de Chinese handel in. De toenmalige gouverneur van Foekien moest toestaan dat de VOC op de kust van Formosa een factorij stichtte. Dan zou er tenminste handel kunnen worden gedreven.

    Bij de verhuizing van Pei-hoe naar Formosa in 1623 landde de Hollandse vloot op een zandig eilandje, dat deel uitmaakte van een groot haf. De nederzetting die daar werd gevestigd, doopte men Fort Zeelandia. Op het land zelf kwam nog Fort Provintia. Zo ontstond een uitstekend gelegen handelspost, met een rede aan de open zee en het haf als veilige haven. De jaren daarop werd Formosa 'gepacificeerd'. In 1635 ging 'vechtdominee' Robert Junius met een korps musketiers op pad. Later volgden nog meer dominees en ook schoolmeesters. Eenmaal gekerstend, kon de bevolking beter worden uitgeperst.

    Kolonisatie op zijn ergst

    "Zelden of nooit is een Aziatisch land zo brutaal uitgebuit door veroveraars uit het westen," schrijft de Amerikaanse historicus W.G. Goddard: "Nog nooit was het schild van westerse eer zo beschamend besmeurd. Het was kolonisatie op zijn ergst, dwangarbeid in Hollandse fabrieken en op de rijst- en suikerrietvelden van de VOC. Zelfs het voedsel, dat de slecht gevoede boer voor zijn eigen gezin kweekte, verrijkte de zakken van de Amsterdamse kooplui." Alleen de bevolking van het oostelijke, woeste bergland bewaarde haar zelfstandigheid. Voor de rest was Formosa een Hollandse kolonie geworden.

    Toen Coxinga op 31 april 1661 het haf binnenzeilde, sneed hij ogenblikkelijk Fort Provintia af. Pogingen tot ontzet door kapitein Pedel en later kapitein Aelders liepen op een fiasco uit. Na het onderhoud van de gezanten met Coxinga gaf de Raad van Formosa Fort Provintia op. De volgende dag hing daar de driekleur ten teken van overgave. Maar op Fort Zeelandia ging de strijd voort en hees men de bloedvlag.

    Die strijd is een verhaal op zich. Zoals gezegd had Coyett al herhaalde malen voor Coxinga gewaarschuwd. De regering in Batavia werd dat op den duur zo zat, dat ze een zekere Clenck naar Formosa stuurde om Coyett af te lossen. Maar toen Clenck aankwam, was Fort Zeelandia al door 25.000 Chinezen omsingeld. Onder die omstandigheden had hij natuurlijk geen enkele lust om het gouverneurschap over te nemen. Hij zond slechts een sloep naar de wal met de ontslagbrief voor Coyett. Daarna koos hij het ruime sop en liet zich niet meer zien.

    In de tussentijd had een van Formosa gevlucht schip Batavia bereikt. Na het bericht over Coxinga's aanval werd Coyetts ontslag weer ongedaan gemaakt en stuurde men een hulpvloot onder leiding van Jacob Caeuw. Die bleek echter ook geen zin te hebben om tegen een overmacht te vechten, en keerde met een grote omweg terug.

    Negen maanden duurde de strijd om Fort Zeelandia. Toen moesten Coyett en zijn mannen het opgeven. Heel bijzonder was dat Coxinga de belegerden ongehinderd liet vertrekken. Ze mochten zelfs archiefstukken, persoonlijke eigendommen en spaargeld meenemen. Alleen de zakelijke eigendommen van de Compagnie, met een totale waarde van ƒ 471.500,-, moesten achterblijven. Als een soort eerbetoon voor hun dapperheid, mochten de Nederlandse soldaten ook met vliegende vaandels, slaande trom, brandende lonten en geladen geweren onder het commando van hun gouverneur naar de schepen marcheren.

    Met gebogen hoofd geeft Frederick Coyett zich over aan Coxinga. Dit standbeeld bevindt zich bij de Chih-Kan-toren op de plaats waar vroeger Fort Provintia lag.

    Landverraad

    De overgave van Formosa werd Coyett niet in dank afgenomen. In Batavia aangekomen werd hij beschuldigd van landverraad. Ondanks het feit dat hij voor het gevaar had gewaarschuwd en dapper had gevochten, werd hij veroordeeld. Coyett werd levenslang verbannen naar het eilandje Pulu Ai, zijn goederen verbeurd verklaard en zijn burgerrechten ontnomen. Het vonnis werd publiekelijk verkondigd, waarbij Coyett op een schavot stond en de scherprechter symbolisch driemaal het beulszwaard boven zijn hoofd zwaaide. Op verzoek van Coyetts kinderen en vrienden in Nederland hield de Prins van Oranje zich tenslotte met deze zaak bezig. Aan hem was het te danken dat Coyett na een half jaar naar Holland mocht. Maar hij moest zweren nooit de republiek te zullen verlaten en zijn mond te houden. In 1675 schreef hij daarom onder pseudoniem een aanklacht. Dat boekje was een soort voorloper van Multatuli's 'Max Havelaar': ‘t Verwaerloosde Formosa, geschreven door C.E.S. (= Coyett et Socii, ofwel Coyett en bondgenoten).

    In tegenstelling tot de arme Coyett was Coxinga natuurlijk de grote bevrijder. Hij won snel het vertrouwen van de bevolking door zijn medeleven en vriendelijkheid. De inheemsen, die zulke vriendelijkheid niet waren gewend, verspreidden zijn faam heinde en ver. Tijdens een verkenningsreis door het binnenland hield Coxinga voor zijn officieren en ambtenaren een beroemd geworden rede: "Wanneer wij onze regering op dit eiland willen vestigen, moeten we er in de eerste plaats voor zorgen dan onze onderdanen genoeg te eten hebben. Zelfs binnen een familie zullen de gezinsleden niet vredig met elkaar leven, wanneer ze gebrek aan eten hebben. Er is hier genoeg grond, maar er zijn te weinig werkers. Het voornaamste wapen, ook voor de krijgsman, is zijn voedsel. Daarom moeten de soldaten ons niet alleen tegen de vijand beschermen, maar zullen zij zich ook moeten inzetten voor hulp aan de boeren."

    Coxinga zelf heeft dat allemaal niet meegemaakt. Hij stierf op 1 mei 1662, volgens sommigen aan 'managersziekte', volgens anderen gewoon aan malaria. Kort voor zijn dood trok hij zijn staatsiekleding aan en riep uit: "Hoe kan ik mijn keizer hierboven in het gezicht zien, zolang ik mijn opgave niet heb vervuld!" Ook zijn zoon heeft de 'opgave' het Ming-rijk in China te herstellen niet kunnen vervullen. Na diens dood in 1683 beloofde de gouverneur van Foekien amnestie aan allen die zich aan de Mantsjoes wilden onderwerpen. Formosa werd daarmee een deel van het nieuwe Mantsjoerije, en dus van China.

    Tekst en foto's: Carl Koppeschaar

    Literatuur:

    C.E.S.: 't Verwaerloosde Formosa; heruitgave Walburg Pers, Zutphen, 1991.
    Jef Last: Strijd, handel en zeeroverij; De Hollandse tijd op Formosa; Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1968.
    Ralph C. Croizier: Koxinga and Chinese Nationalism; Harvard University Press, 1977.

    Links:

    The Dutch on Formosa
    VOC Kenniscentrum: Formosa
    The Zeelandia Diaries


    Terug naar ASTRONET's home page